Het fraaie portret hierboven van de jonge Heinz Polzer, geschilderd door Egbert Havinga, kwam na de dood van Mieke Polzer in het bezit van de Stichting Auteursrechten H.H. Polzer / Drs. P (Het Heen- en Weerschap). Aanvankelijk werd het doek in bruikleen gegeven aan het Literatuurmuseum in Den Haag, waar het deel uitmaakte van de befaamde portrettengalerij. Toen deze vorig jaar werd opgeheven, werden de schilderijen geretourneerd aan de eigenaars. De Stichting besloot daarop het doek te schenken aan het Amsterdamse museum Allard Pierson, ter verrijking van de Theatercollectie. Het Allard Pierson had de archieven van Heinz Polzer al in bewaring, alsmede zijn optreedkostuum.
De Arnhemse schilder Egbert Havinga (1887-1950) was een kennis van Heinz’ stiefvader Eduard Schaank. Heinz zelf kende Havinga ook goed: in zijn middelbareschooltijd was hij een aantal jaren bij hem en zijn gezin in de kost geweest (om onduidelijke redenen overigens: de school stond in Arnhem en zijn ouderlijk huis bevond zich in het nabijgelegen Velp).
Stiefvader Schaank, hoofdinspecteur bij Rijkswaterstaat, kwam uit een intellectuele familie en hechtte aan status. Het was ongetwijfeld zijn idee om Heinz in olieverf te laten vereeuwigen. De aanleiding is onduidelijk. Heinz draagt een rokkostuum, maar dat hoeft niet op een specifieke gelegenheid te wijzen; de kledij symboliseert eenvoudig zijn waardigheid als student. Het boek op de voorgrond is niet aan hem gerelateerd; het was waarschijnlijk gewoon een van de rekwisieten in Havinga’s atelier.
Er is wel beweerd dat het portret is vervaardigd ter gelegenheid van Heinz’ kandidaatsexamen aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam. Dat kan echter onmogelijk waar zijn. Heinz behaalde zijn kandidaats in 1947, en het schilderij dateert van 1942. Dat blijkt uit een foto waarop we schilder en model zien bij het bijna voltooide portret.
Het plaatje is ingeplakt in een keurig geordend fotoalbum van Havinga’s vrouw, op een blad met als opschrift ‘Zomer 1942’. Op dat moment had student Heinz nog maar zeer bescheiden vorderingen gemaakt. Het eerste studiejaar (1939-1940) werd, naar de mores van zijn studentencorps, ‘verklooid’. De vervolgens uitgebroken oorlog was ook niet bevorderlijk voor zijn studievoortgang, al was het maar vanwege de zes maanden (april-oktober 1941) dat hij wegens bespotting van de bezetter in het Oranjehotel gevangenzat.
Heinz Polzers biograaf Michèl de Jong, aan wie wij veel van bovenstaande wetenswaardigheden ontlenen, tekent bij het Havinga-portret nog aan:
‘Welbeschouwd bestond de afgebeelde persoon op het schilderij helemaal niet: een dodelijk ernstige, studieuze en beslist niet onaantrekkelijke jongeman met een welhaast zwoele oogopslag; vrijwel alles wat Heinz in werkelijkheid níét was. We kijken in feite naar een ideaalbeeld van zijn ouders, dat Heinz kennelijk niet heeft willen of durven verstoren.’